Als we de invloed van het Tweede Vaticaans Concilie op de huidige Kerk zouden wegnemen, dan zou er een onherkenbare Kerk overblijven. Onherkenbaar voor zowel progressieven die klagen dat de hervormingen van dit concilie zouden zijn teruggedraaid als voor conservatieven die klagen dat ditzelfde concilie zo veel dingen heeft afgeschaft die waardevol waren.
De mogelijkheid om de liturgie ook in de volkstaal te vieren, de verbetering van de verhouding met de joden zijn slechts twee voorbeelden van van de opmerkelijke veranderingen die het concilie heeft gebracht. Minder opvallend, maar zeker zo belangrijk was de hervorming van ordes en congregaties.
Het besef dat er iets goed mis was in de manier waarop het religieuze leven werd vormgegeven was al in de jaren 1950 aanleiding tot onderzoeken en maatregelen. Dat hiermee niet meteen een einde kwam aan machtsmisbruik in bijvoorbeeld internaten beseffen we op dit moment maar al te goed.
Daarmee is niet gezegd dat het Tweede Vaticaans Concilie een mislukking zou zijn. Ook niet omdat de mogelijkheden om de Tridentijnse liturgie weer te vieren zijn verruimd en evenmin omdat de verhouding met de joden nog steeds problematisch is.
Concilies werken als katalysator waarbij processen die al langer binnen de Kerk op gang zijn gekomen worden versterkt en onder de aandacht worden gebracht. Uitspraken van concilies zijn niet altijd eenduidig, de praktische uitwerking staat zelden vast. Dat is altijd zo geweest.
Het Concilie van Trente heeft zich bijvoorbeeld niet duidelijk uitgelaten over de vraag in hoeverre de mens zelf zijn heil kon bewerkstelligen. De discussie hierover heeft tot ver in de achttiende eeuw gewoed en de laster en intriges waarmee dit gepaard ging, behoren niet tot de fraaiste hoofdstukken uit de kerkgeschiedenis.
In dat licht is het veel te vroeg om het Tweede Vaticaans Concilie af te schrijven. Sterker nog: voorlopig beschouw ik het als een mijlpaal in de kerkgeschiedenis.