Vandaag kwam het rapport uit waaruit blijkt dat Ierse religieuzen verantwoordelijk zijn voor jarenlang systematisch misbruik van duizenden kinderen. Uit de samenvatting van het rapport die te lezen is op de website van de BBC blijkt dat de oorzaak onder meer ligt in het negentiende-eeuwse schoolsysteem dat nooit is aangepast. Ook de controle door de onderwijsinspectie faalde volkomen.
De vraag hoe het mogelijk is dat religieuze congregaties zich hieraan schuldig hebben gemaakt, komt voor zover ik kan zien niet aan de orde. Toch is dat van belang want veel mensen zullen zich afvragen hoe dit te rijmen valt met het feit dat dergelijke congregaties zo veel goed werk hebben gedaan en nog steeds doen.
Naar mijn idee heeft dit te maken met de problemen waarmee veel actieve congregaties rond het midden van de vorige eeuw te maken kregen. De terreinen waarop ze werkzaam waren, het onderwijs en de ziekenzorg, kenden een enorme groei. Het aantal roepingen begon toen echter al terug te lopen. Sommige congregaties werden minder kritisch met het aannemen van nieuwe leden.
Maar ook was er een cultuur ontstaan die blinde gehoorzaamheid afdwong en die mensen inpeperde, zowel de religieuzen zelf als degenen die aan hun zorg waren toevertrouwd, dat ze niets waard waren. Dat is iets dat duidelijk in het rapport naar voren komt. Karen Armstrong heeft die cultuur beschreven in haar boek over haar tijd in het klooster ‘Through the Narrow Gate’ (‘Door de nauwe poort’).
Ook was er wantrouwen tegenover kennis. Zusters en broeders die wilden studeren, werden door de leiding met argusogen gevolgd. Ze zouden zich hun kennis eens meer waard gaan voelen. Daardoor werd de vernieuwing in hun scholen en ziekenhuizen belemmerd.
Kritische religieuzen lichtten de bisschoppen in over de wantoestanden en het was paus Pius XII die naar aanleiding van hun bevindingen opdracht gaf tot een reorganisatie van het religieuze leven. Congregaties waar iets mis was, werden onder toezicht gesteld. In Nederland heeft de karmeliet Jan van Galen veel van die veranderingsprocessen geleid.
Met Van Galen, die inmiddels overleden is, had ik een jaar of tien geleden enkele gesprekken. Hij vertelde me onder meer hoe hij opdracht gaf om in de ‘cellen’ van de zusters van een congregatie een waterleiding aan te leggen. Tot dan toe moesten ze zich behelpen met een lampetkan. Trots bracht hij verslag uit van zijn vorderingen bij de Congregatie voor de Religieuzen in Rome.
Daar was men niet onder de indruk. Had hij gecontroleerd of die nieuwe wastafels wel gebruikt werden? Nee, dat had hij niet.
Bij zijn terugkeer in Nederland bleek inderdaad dat de zusters de kranen niet mochten gebruiken. “Wij willen onze zusters niet de gelegenheid ontnemen zich te versterven”, verklaarde het hoofdbestuur. “Het is de enige keer in mijn leven dat ik kwaad ben geworden”, zei Van Galen me. Hij beval dat de zusters zich voortaan met water uit de kraan mochten wassen en zo niet, dan had hij de bevoegdheid om het hele bestuur af te zetten.
Deze extreem starre manier van denken was typerend voor met name enkele grotere congregaties. In de meeste landen is hiertegen opgetreden en hebben controle door kerkelijke en wereldlijke overheid en hervormingsgezinde krachten van binnen uit voorkomen dat de zaken zo systematisch uit de hand liepen. In Ierland is dat kennelijk niet gebeurd.