In hoeverre kan de mens zijn eigen heil bewerkstelligen? Kan hij door het doen van goede werken in de hemel komen of is hij daarvoor afhankelijk van God? Dat de calvinisten met hun predestinatieleer de mens helemaal afhankelijk maakten van God, weten we. Maar ook binnen de rooms-katholieke Kerk waren er theologen die ideeën verkondigden die sterk leken op die van Calvijn.
Het Concilie van Trente heeft zich over de kwestie gebogen en kwam er eigenlijk niet goed uit. Daarom probeerde de Leuvense theoloog Cornelius Jansenius (1585-1638) een eind aan de discussie te maken door de werken van Augustinus te raadplegen. Maar de publicatie van zijn werk zorgde ervoor dat de discussie uit de hand liep.
Zijn tegenstanders slaagden erin om hem in diskrediet te brengen zodat de paus het boek van Jansenius verbood. Zelf kon hij zich niet meer verweren omdat hij inmiddels aan de pest bezweken was. De term ‘jansenist’ werd een manier om je tegenstanders het zwijgen op te leggen. Ongeveer op de manier waarop je tegenwoordig iemand ‘fascist’ kunt noemen. Je maakt daarmee duidelijk dat iemand niet deugt en verdere discussie daarover is uitgesloten.
Aan de kwestie hebben we zelfs nog een kerkscheuring overgehouden. Het ontstaan in 1723 van de oud-katholieke kerk is mede veroorzaakt door de discussie over het jansenisme.
De term ‘jansenisme’ werd al snel een soort containerbegrip waarin je van alles kwijt kon en waarin Jansenius zich niet herkend zou hebben. Toch zijn er enkele typische kenmerken die tot op de dag van vandaag zijn blijven bestaan. Bijvoorbeeld de nadruk op de autonomie van de lokale kerk. Die kwestie zou een van de losse eindjes van het Tweede Vaticaans Concilie worden.