zondag 15 augustus 2010

Weekendkloosterlingen

Merkwaardige cijfers in een berichtje van Rorate over een onderzoekje naar ‘weekendkloosterlingen’. Het ging om een onderzoek naar de bezoekers van het klooster van de Kapucijnen in Velp. 47% van hen blijkt katholiek, 12% hervormd, 8% gereformeerd, 20% lid van een andere kerk of geloofsgemeenschap en 14% is lid van geen kerk.

Zou het om een oud onderzoek gaan, vroeg ik me af. De hervormde en gereformeerde kerken zijn sinds 2004 opgegaan in de Protestantse Kerk in Nederland. En waarom is het percentage leden van een andere geloofsgemeenschap zo groot. Trekken de kloosters veel doopsgezinden, remonstranten of misschien zelfs moslims?

Het onderzoek is te raadplegen via de site van de Konferentie Nederlandse Religieuzen. Daar blijkt dat het wel degelijk een recent onderzoek is, maar dat de vragenlijst voor de enquête waar het onderzoek op is gebaseerd, vraagt of iemand katholiek, hervormd of gereformeerd is.

Dat verklaart waarschijnlijk ook het hoge percentage ‘overige christenen’. Dat zijn protestanten die zich niet in de categorie ‘hervormd’ of ‘gereformeerd’ konden plaatsen.

Overigens is het een interessant onderzoekje, dat vooral een aanzet wil zijn voor meer speurwerk naar de motivatie om een paar dagen in een klooster door te brengen. Er blijkt onder meer uit dat de kloosterbezoekers hoog opgeleid zijn en niet tevreden met de eigen kerk. Uit ander onderzoek bleek dat hoger opgeleiden het niveau van de diensten in de eigen kerk te laag vinden.

Daar kan ik me iets bij voorstellen. Je zal maar eens op zondagochtend eindelijk weer eens de kerk binnenlopen op zoek naar bezinning, een stichtend woord met diepgang en een verzorgde liturgie om er achter te komen dat de mis in het teken staat van voetbal, om maar een voorbeeld te noemen.

Herman Finkers heeft zo’n situatie beschreven in ‘Het Moderne Kerklied’. Van de filosoof Cornelis Verhoeven is me een artikel rond hetzelfde thema bijgebleven omdat hij – voor zover ik weet – niet praktiserend katholiek was en vooral omdat de toon van het stuk scherper was dan ik van hem gewend was: ‘Als het menens is, zingen wij niet’.